Voorwoord

Reizigers door een vreemd land, die het aangezicht hebben naar het land, waar geen nacht meer zijn zal, en waar Immanuël het licht, de eeuwige zon is, in wier licht zich eeuwig zullen verheugen allen, wier lust en leven Hij was in de woestijn des levens.

Afhankelijke schepselen, die op zichzelf niet staan kunnen, en gedurig een stok en staf nodig hebben, om op te leunen en te steunen.

Die nu eens verslagen en verlegen, ja sidderende als een blad, dat van de wind wordt bewogen, zich gans hulpeloos bevinden en dan weer moedig als een jonge leeuw door alle krijgsbenden en zwarigheden doorbreken.

Die op een anderen tijd de buit overzien voor hen verworven, terwijl zij te huis bleven en een Ander voor hen streed en overwon.

Die zich arm en behoeftig kennen en niets bezitten, en echter rijker zijn dan al de prinsen en heren der wereld en als rijke bedelaars ruim zijn voorzien van gekregen goed en gekregen klederen.

Bij de wereld zijn zij niet geacht en bij de duivel staan zij in een kwaad blaadje, maar als uitverkorenen Gods hebben zij de engelen als livreiknechten tot hun dienst.

In één woord: aan allen die de stad des verderfs ontvloden en op reis zijn naar de Stad die fondamenten heeft, wier Kunstenaar en Bouwmeester God is, draagt de Schrijver dezer bladzijden nederig en biddend op.

Reeds lang was het zijn begeerte om enige van zijn ervaringen te boek te stellen, ervaringen gedurende de kruisweg opgedaan.

Vraagt gij, lezers! naar het doel?

Wel, geen ander dan dat ze strekken mogen tot eer en verheerlijking van dien Koning, die zijn volk heeft liefgehad met een eeuwige liefde, wat zulk een innige wederliefde in hen doet ontstaan, dat ze niets anders begeren, dan dat de Naam des Heeren verheerlijkt worde.

En dan weten wij, hoewel Hij ze niet nodig heeft, dat die Koning Zijne instrumenten gebruikt, om als vissers en jagers te dienen en ook als bouwers aan de geestelijken Tempel.

Nu was onze begeerte, als zodanig in Zijn hand gebruikt te worden, opdat onze medereizigers nog een hartsterking mochten ontvangen, zich verlustigend in de stralen der Goddelijke liefde en door enig droppelen uit de Steenrots Christus nieuwe moed mochten grijpen, om met opgericht hoofd de weg te gaan.

Daartoe zal de Koning Zelve deze bladzijden moeten zegenen en dat Hij zulks doen mag, vragen wij kinderlijk en ootmoedig van Hem, terwijl wij deze onze bede neerleggen in de geloof op Zijn Gouden Reukaltaar.

En daar de Koning in de schrijver zo veel gebrekkigs en zondigs heeft voorbijgezien en nog nooit trouweloos werd bevonden, om zijne zonden en gebreken op de straten van Askelon te brengen, zo hopen wij dat onze goedgunstige lezers dit exempel zullen navolgen en bedenken dat alle mensenwerk onvolmaakt is.

Vraagt gij naar des Schrijvers naam? Zijn naam is bekend in de hemel en die is geschreven op de witten keursteen, die niemand kent, dan die hem ontvangt. Overigens kunt gij zijn naam dikwijls vinden in de oude oorkonden en dan moet hij zeggen dat zijne namen velen" zijn. Wilt gij hem echter met een naam noemen, welnu noemt hem dan Kaleb, dan slaat gij zeker niet mis.

En verder heb ik hier niets bij te voegen, dan de bede dat de dierbare en door Christus zo duur verworven Geest de lezing dezer bladzijden zegenen en heiligen mag.

De Oude Pelgrim

Uit mijn bidvertrek in november van het jaar 1879